Skip to main content

Radiotherapie hersentumor behandeling bij een kind

Radiotherapie bij kinderen

radiotherapie bestraling hersentumor kinderenRadiotherapie wordt bij kinderen veelal als aanvullende therapie gegeven. Nadat middels een operatie de hersentumor (zoveel mogelijk) verwijderd is kan soms een kleine rest van de tumor achterblijven. Dit kan zelfs zo weinig zijn dat het niet zichtbaar is op een daarna uitgevoerde MRI-scan. Bij hooggradige tumoren is een nabehandeling noodzakelijk, waarvoor dan meestal radiotherapie wordt gebruikt om deze restjes middels bestraling af te breken.

In sommige gevallen komt het ook voor dat radiotherapie bij een kind op de hersentumor toegepast wordt zonder dat er vooraf een operatie mogelijk was. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de kwaadaardige hersenstamglioom, ook wel ponsglioom genoemd.

Voor de bestraling dient meestal eerst net als bij volwassenen een aangepast masker voor het kind gemaakt te worden. Met dit masker wordt het hoofd voor de bestraling muurvast aan de behandeltafel van het stralingsapparaat vastgemaakt zodat de patiënt niet met het hoofd kan bewegen tijdens de bestraling, want daardoor zouden verkeerde plaatsen van de hersenen bestraald worden en daarmee zou grote schade aan de functionaliteit van die hersendelen gemaakt kunnen worden. Vaak wordt er vervolgens dan nog een speciale CT-scan gemaakt om het bestralingsgebied precies te bepalen en op het masker af te tekenen en in het stralingsapparaat goed in te kunnen stellen. Het aantal bestralingen dat aan het kind wordt gegeven hangt met name af van het type hersentumor. Dit kan wisselen van een enkele bestraling tot een kuur van 5 tot 7 weken. Bij een meerdaagse kuur wordt doorgaans iedere werkdag een bestraling van 10 tot 15 minuten gegeven. Bij jonge en zeer beweeglijke kinderen is het soms nodig om voor de bestralingen een korte narcose te geven zodat ze rustig blijven liggen.

Vormen van radiotherapie

Conformele radiotherapie en intensiteit gemoduleerde bestraling

Bij de bestraling van hersentumoren wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van twee tot vijf stralenbundels die achtereenvolgens vanuit verschillende richtingen worden gegeven. De bundels zijn voor iedere patiënt individueel gevormd naar de tumor. Hierbij spreekt men van conformele lokale radiotherapie. Als daarbij ook nog de sterkte van iedere bundel per patiënt wordt aangepast, spreekt men van intensiteit gemoduleerde radiotherapie (IMRT). Vergelijkbare behandelingen worden VMAT en RapidArc genoemd. Op het bestralingsapparaat worden tegenwoordig vaak foto’s gemaakt. De patient krijgt hier meestal geen uitslag van omdat deze foto’s alleen worden gebruikt voor een zo precies mogelijke bestraling.

Sommige tumoren  waaronder het medulloblastoom neigen tot verspreiding van de losse tumorcellen door het centraal zenuwstelsel. Dan is het noodzakelijk om niet alleen de plaats van de tumor te bestralen maar ook het gehele centrale zenuwstelsel, zogenaamde craniospinale radiotherapie.

Stereotactische radiotherapie

Voor kleine diepliggende tumoren kan de precisie vergroot worden door een groot aantal zwakke bundels uit veel richtingen op de tumor te richten. Het gevolg hiervan is een hele hoge dosis straling, met in de omgeving maar een geringe hoeveelheid. Als stereotactische bestraling slechts een keer gegeven wordt, spreekt men ook wel van stereotactische radiochirurgie. Het technische principe van stereotactische radiotherapie en van radiochirurgie is hetzelfde. Stereotactische bestraling kan even goed gegeven worden met een daartoe uitgeruste lineaire versneller (Linac) of een alternatieve behandelmethode zoals GammaKnife of Cyberknife.

Stereotactische bestraling is in het bijzonder van waarde voor de behandeling van diepliggende maar goedaardige vaattumoren in de hersenen. Ook kleine goedaardige tumoren van de gehoorszenuw (zogenaamde brughoektumoren), kleine tumoren van de hersenvliezen (kleine meningeomen) en van de oogzenuw, en patiënten met een beperkt aantal uitzaaiingen (hersenmetastasen) kunnen goed stereotactisch bestraald worden. Grote en grillige tumoren kunnen meestal niet stereotactisch bestraald worden.

Met Stereotactische radiotherapie is het vooral ook mogelijk om een zeer klein resterend stukje tumorweefsel met een hoge dosis heel exact te bestralen. De laatste jaren wordt een klein deel van de kinderen ook voor protonenstraling doorverwezen, omdat de late gevolgen van dergelijk bestraling mogelijk minder kwalijk zijn door de meer op de tumor gerichte bestraling. De afweging voor een dergelijke keuze wordt gemaakt aan de hand van berekeningen van de radiotherapeut.

Inwendige bestraling (brachytherapie)

Bij inwendige bestraling (brachytherapie) worden radioactieve bronnen vlakbij of in de tumor aangebracht. Op deze wijze kan heel lokaal een hoge dosis worden gegeven, waarbij het omgevende weefsel minder belast wordt. Het inbrengen van radioactieve bronnen in de hersenen vergt een operatieve ingreep, een zeer hoge precisie en wegens de radioactiviteit een zeer zorgvuldige nazorg. Voor de inwendige bestraling van hersentumoren wordt vooral gebruik gemaakt van radioactief iridium en jodium. In de praktijk wordt de methode maar zelden toegepast.

Bijwerkingen van radiotherapie bestraling

Tijdens de radiotherapie kunnen er klachten optreden.

Bijwerkingen van radiotherapie kunnen worden onderscheiden in vroege bijwerkingen en late bijwerkingen.

Vroege bijwerkingen (binnen enkele weken):

  • Vermoeidheid of algemene malaise is een veelvoorkomend probleem gedurende en na de bestraling.
  • Concentratieverlies is een veelvoorkomend probleem gedurende en na de bestraling.
  • Haaruitval treedt vrijwel altijd op na bestraling van een hersentumor. Alleen het haar van de bestraalde hoofdhuid valt uit. De uitval begint niet meteen en neemt meerdere weken in beslag. Bij het kammen of borstelen zal de patiënt merken dat eerst haren en later plukken zullen meekomen. Indien de bestraling wordt beperkt tot de tumor zal de haaruitval alleen plaatselijk optreden. Als het hele hoofd wordt bestraald, bijvoorbeeld bij hersenmetastasen, zal al het haar op het hoofd uitvallen, maar er zal dus geen haar uitvallen van de snor, baard of elders op het lichaam. Bij veel kinderen komt het haar terug, bij volwassenen is het  onzeker of het haar terugkeert. Soms kan het ook lang duren en zelden is de haargroei zo dicht opeen als voorheen.
  • De huid waar wordt bestraald kan gevoelig en droog worden en extra gevoelig voor zonlicht. De arts kan daarvoor een crème voorschrijven. En het is raadzaam om het hoofd niet aan de zon bloot te stellen door het dragen van een pet of ander hoofddeksel.
  • Hoofdpijn, misselijkheid en braken kunnen een gevolg zijn van hersenoedeem (vocht) door de bestraling, maar dit hoeft niet. In uitzonderlijke gevallen kan het een teken zijn van tumoractiviteit. Meestal kunnen deze bijwerkingen met pijnstillers, anti-misselijkheidsmiddelen of met dexamethason behandeld worden. Mochten deze klachten in hevige mate aanwezig zijn, dan dient men contact op te nemen met de behandelend arts.
  • Misselijkheid komt soms voor, hetgeen met medicijnen kan worden verholpen
  • Als een groot deel van de hersenen wordt bestraald kan na ongeveer vier tot zes weken een soort griepachtige periode ontstaan, met koorts, slaperigheid en/of hoofdpijn, die spontaan weer over gaat.

Om klachten te verminderen kan het medicijn dexamethason worden voorgeschreven. Bij veel kinderen lukt het toch om een deel van de dag gewone dagelijkse dingen te doen en gedeeltelijk ook naar school te gaan naast de bestraling.

Late bijwerkingen (na enkele maanden tot jaren):

Met name jonge kinderen zijn gevoeliger voor de late effecten van de bestraling. Bestraling wordt daarom zoveel mogelijk achterwege gelaten in de eerste levensjaren.

  • Littekens in de hersenen worden gekenmerkt door achteruitgang van het concentratievermogen en van het korte termijn geheugen. Dit zijn de belangrijkste late probleem die optreden bij volwassen patiënten. De intelligentie, dat wil zeggen het vermogen om problemen op te lossen, blijft meestal wel behouden. Hoewel hier beschreven onder de bijwerkingen van radiotherapie, komen deze concentratie en geheugenproblemen bijna even vaak voor bij onbestraalde patiënten. De ernst van deze problemen wordt geaccepteerd als een onvermijdelijk gevolg van een levensbedreigende ziekte. In het gesprek met de radiotherapeut wordt uiteraard ook aandacht besteedt aan belangrijke zaken als te verwachten kwaliteit van leven na de behandeling.
  • Denkvermogen/intelligentieverlies bij kinderen: Radiotherapie kan hersenschade met intelligentieverlies geven wanneer hersenbestraling op de kinderleeftijd wordt gegeven. De hersenen maken de grootste ontwikkeling door in de eerste levensjaren. Hoe vroeger de bestraling moet worden gegeven, des te ernstiger het blijvend letsel kan zijn. Daarom wordt hersenbestraling bij kinderen zo lang mogelijk uitgesteld, bijvoorbeeld door eerst chemotherapie te geven.
  • Hormonale stoornissen kunnen optreden na bestraling van de hypofyse. De hypofyse maakt een aantal hormonen die belangrijk zijn voor onder andere de functie van de schildklier, de bijnieren, de geslachtsorganen, en voor de groei. Als één of meer van deze hormonen uitvallen kunnen ze doorgaans door medicijnen worden vervangen.
  • Droge ogen kunnen optreden als een hersentumor direct achter het oog bestraald moet worden.
  • Achteruitgang van het gezichtsvermogen kan optreden als een tumor in of nabij het oog tot een hoge dosis bestraald moet worden. Vooral de ooglens is gevoelig voor bestraling; indien een bestraling absoluut onvermijdelijk is, kan een troebele lens vervangen worden door een kunstlens.

Palliatieve radiotherapie

Palliatieve radiotherapie kan soms kortdurend worden uitgevoerd als genezing niet meer mogelijk is. Bij een groot deel van de kinderen kan dit klachten van de tumor tijdelijk doen verminderen.

Lees hier meer algemene informatie over radiotherapie.